Strafbeschikking bij indelingskwesties; een bijzonder geval

Bij overtreding van de Algemene douanewet kunnen zowel bestuurlijke boetes als strafrechtelijke boetes worden uitgedeeld. Het hangt er vanaf welke – verboden – handeling is verricht of ten onrechte niet is verricht (omissiedelict). Bij overtreding van de bepalingen uit hoofdstuk 9 kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, bij overtredingen van de bepalingen in hoofdstuk 10 kan een strafbeschikking worden opgelegd. Met andere woorden: hoofdstuk 9 ziet op bestuursrechtelijke afdoening, hoofdstuk 10 op strafrechtelijke afdoening.

Dat wil evenwel niet zeggen dat een bestuurlijke of strafrechtelijke afdoening ook moet plaatsvinden, integendeel. In dit kader wordt bijvoorbeeld verwezen naar artikel 10:15 lid 1 en lid 2 van de Algemene douanewet. Hierin is opgenomen dat de inspecteur een strafbeschikking kán opleggen en in deze strafbeschikking een geldboete kán opleggen. Het moet derhalve niet. Dat er een verplichting zou gelden, is – binnen de Douane – een groot misverstand en bovendien wordt dit ook per regio anders uitgelegd/gepraktiseerd. Dit, terwijl er maar 1(!) ‘Douane Nederland’ is. Desondanks handelen individuen (lees: inspecteurs) in gelijke omstandigheden niet hetzelfde.

Deugdelijk motiveren bij vervolging

Dat maakt dat – ons inziens – duidelijk moet worden gemaakt waarom – in het specifieke geval – tot vervolging wordt overgegaan. Dat gebeurt echter niet. Vaak wordt vanuit een soort wetmatigheid een sanctie door de Douane opgelegd. Op de vraag wat een verdachte dan anders had moeten doen, kan of wordt geen concreet en reëel antwoord gegeven. En met concreet wordt tevens bedoeld: in praktische zin. Het is simpelweg onmogelijk voor welke betrokken partij dan ook (Douane of douane-expediteur) om élke aangifte te controleren. Dat betekent dát er fouten worden gemaakt, het is immers grotendeels (ook) mensenwerk. 100% controle (of iets wat er op lijkt) is ook iets wat niemand – in zijn algemeenheid – wil. Het proces van inklaring moet immers snel, efficiënt en voorspelbaar. Niet alleen voor de handel, ook voor de overheid. Daar past niet bij dat elke zending een uitgebreide controle ondergaat. Los van de logistieke problematiek die dit met zich zou brengen.

Toch lijkt dat wel het ‘devies’ te zijn. Een strafbeschikking wordt bijna zonder meer  opgelegd, bijvoorbeeld omdat de goederencode onjuist is. Tot dusverre wordt dit – helaas – door de rechterlijke macht geen halt toe geroepen. Daarmee is niet gezegd dat nimmer een strafbeschikking kan of mag worden opgelegd, maar er zijn situaties waarin een strafrechtelijke afdoening indruist tegen het rechtsgevoel….

Zo ook dit voorbeeld uit de praktijk.

Een douane-expediteur dient voor een opdrachtgever een aantal aangiften in middels directe vertegenwoordiging. De aangiften vallen ‘groen’ en de Douane geeft de goederen vrij. So far, so good. Bij een controle na invoer (CNI) bij de importeur stelt de Douane zich op het standpunt dat de aangegeven goederencode onjuist is. De douane-expediteur speelt geen rol in deze controle, is daarin geheel niet betrokken. Echter, als ‘sluitstuk’ van deze CNI wordt aan de douane-expediteur een fiscale strafbeschikking (FSB) opgelegd. De Douane stelt zich op het standpunt dat er een onjuiste aangifte is gedaan, nu de goederencode achteraf is gewijzigd.

In de procedure die volgde, is door ons benadrukt dat:

a. classificeren van goederen geen exacte wetenschap is (we procederen soms jaren bij de bestuursrechter over de indeling van een specifiek product waarbij soms pas in ho(o)g(st)e instantie een definitief oordeel wordt verkregen) en;

b. de douane-expediteur niet veel anders kan dan ‘afgaan op de informatie die ontvangen wordt van de opdrachtgever’. Die laatste weet natuurlijk als geen ander wat voor product het is. Namens de douane-expediteur is dan ook aangevoerd dat in deze situatie een pleitbaar standpunt zou moeten gelden. Immers, op het moment van het indienen van de aangifte heeft de douane-expediteur – met de haar beschikbare gegevens – naar eer en geweten gehandeld.

Desondanks werd – ook in hoger beroep – de verwijtbaarheid van de douane-expediteur aangenomen. Daarbij werd (onder meer en kort gezegd) overwogen dat het de verantwoordelijkheid van de douane-expediteur is om op de juiste wijze te classificeren. Zij wordt immers ingehuurd voor haar expertise. Een douane-expediteur mag niet (volledig) vertrouwen op de aan haar, door of namens de opdrachtgever, ter beschikking gestelde gegevens en dient zelfstandig onderzoek te verrichten naar de juistheid van de goederencode. Door dat niet (of niet volledig) te doen, kan de verwijtbaarheid worden aangenomen.

Wat betekent dit nu?

Als deze lijn gevolgd blijft, dan loopt een douanevertegenwoordiger automatisch tegen de overtredingsvariant van een onjuiste douaneaangifte op als achteraf een andere goederencode door de Douane wordt aangenomen dan aangegeven en kan hij daar in feite nauwelijks iets tegen doen. Dat betekent dat niet ‘vaststaat’ wát een strafbaar feit is, maar de mening – bijvoorbeeld in geval van indelingskwesties - van een douanemedewerker levert blijkbaar al een strafbaar feit op.

Het moge duidelijk zijn dat dit in de praktijk onuitvoerbaar is. Het is onmogelijk om een – in een container op een containerschip of ergens op de terminal bevindend – pakket fysiek aan een controle te onderwerpen alvorens de spreekwoordelijke ‘druk op de knop’ van de aangifte kan worden gedaan.

Bovendien, ook al zou een douane-expediteur een controle uitvoeren én komt zij tot een andere goederencode dan de importeur, dan nog geeft dat geen zekerheid. Immers, de inspecteur kan – achteraf – tot een andere beoordeling komen, waarna voornoemd bestuursrechtelijk proces zich alsnog kan afspelen. Daar kan een douane-expediteur niet tegen ageren. Zij is  in beginsel immers geen schuldenaar en evenmin belanghebbende. Het is de importeur die – juridisch gezien als enige – in staat is om bestuursrechtelijk bezwaar in te dienen. Dat betekent derhalve dat de douane-expediteur – in kwesties als deze – zowel aan de grillen van de Douane, als ook aan de bereidheid van de importeur om al dan niet te ageren tegen het ingenomen standpunt van de Douane, is overgeleverd. Wat de douane-expediteur van het ingenomen standpunt ten aanzien van de indeling van de goederen vindt, is niet (meer) relevant. Zij wordt er evenwel wel strafrechtelijk verantwoordelijk voor gehouden. Dát is een ongewenste situatie. 

Het is dan voorts ook nog weer afhankelijk van welke BFC-er men treft, nu niet elke BFC-er dezelfde lijn hanteert.

Hoe nu verder?

Vooralsnog is er geen zicht op een andere koers binnen de Douane of de rechterlijke macht. Echter, uit de praktijk valt wel op te maken dat, daar waar de Douane nog wel eens ‘hoog inzet’, de rechterlijke macht wel gematigder is. Zo is al meermaals voorgekomen dat er wel een schuldigverklaring komt, maar geen strafoplegging. In die zin ‘loont het de moeite’ om te ageren tegen de FSB.

Conclusie

Een kritische blik is vereist. Ook een goede afstemming met de importeur, zowel voorafgaand aan de aangifte (check de goederencode!), maar ook achteraf (bij een CNI). De importeur is immers degene die bezwaar kan maken tegen de (navorderings)UTB zodat het strafbare feit (onjuiste goederencode) niet vast staat en een strafrechtelijk gevolg mogelijk uitblijft. Samen optrekken is key! Voor vragen of opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Lidwina Hoekstra.

Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaardt Customs Knowledge geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolgen hiervan. Dit artikel is niet bedoeld als een specifiek advies. Zie in dit kader ook de Algemene Voorwaarden van Customs Knowledge BV.