Pleitbaar standpunt en art. 10:5 ADW

In hoeverre is een pleitbaar standpunt ‘haalbaar’ in douanekwesties? Die vraag speelde begin dit jaar bij het Gerechtshof Den Haag in een strafzaak waarbij de verdachte onderneming als (in)direct vertegenwoordiger aangiftes had verzorgd voor haar opdrachtgever. Na een controle na invoer (CNI) was door de Douane een andere goederencode toegekend aan de aangegeven producten. Dat gebeurt wel vaker. Echter, in dit geval werd door de Douane een strafrechtelijke afdoening ingezet waardoor de discussie een meer juridisch karakter kreeg en zo ook de vraag opkwam in hoeverre een beroep op een pleitbaar standpunt kan worden gedaan.

Pleitbaar standpunt

Wat is nu een pleitbaar standpunt? Een pleitbaar standpunt is een uitleg van het (fiscale) recht, waarbij de verdachte ten tijde van het doen van aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg van het recht en daarmee de door hem gedane aangifte juist was [1]. In onderhavige casus ging het om de aangifte ten invoer en richtte de tenlastelegging zich op overtreding van artikel 10:5 lid 1 letter a en lid 3 Algemene Douanewet (ADW), het doen van een onjuiste aangifte.

Uitgelegd naar de casus; kan door de douane-expediteur worden bepleit dat hij kon en mocht afgaan op de juistheid van de gegevens van de importeur. Vanuit het gezichtspunt van de expediteur is het de importeur die immers het best op de hoogte is van zijn of haar product met al haar specifieke kenmerken en eigenschappen. De importeur zou – in beginsel – dan ook het best in staat zijn om de indeling te doen. Voor zover de aangeleverde informatie niet evident onjuist is, verzorgt de douane-expediteur de aangifte en baseert zich daarbij op de informatie die aangeleverd wordt door de importeur.

De jurisprudentie rond het pleitbaar standpunt spitst zich toe op de onjuiste aangifte ex art. 69 lid 2 Algemene Wet op de Rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad overweegt in ECLI:NL:HR:2017:6382 in zijn algemeenheid:

 “(…)

3.4.3. Naar aanleiding van dit middel heeft de Advocaat-Generaal in onderdeel 9 van zijn conclusie de vraag opgeworpen of het zogenoemde pleitbare standpunt in het fiscale boeterecht anders wordt beoordeeld en tot andere uitkomsten leidt dan in strafzaken. Naar aanleiding hiervan overweegt de Hoge Raad als volgt.

3.4.4. Vooropgesteld wordt dat de fiscale aangifteplicht zich hierdoor kenmerkt dat de aangifteplichtige onder dreiging van een strafvervolging wordt gedwongen binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud een verklaring af te leggen die de inspecteur in staat stelt de hoogte van de verschuldigde belasting vast te stellen. Die verplichting brengt noodzakelijkerwijs mee dat de betrokkene bij het doen van aangifte de – niet zelden complexe -belastingwetgeving moet uitleggen, ook in gevallen waarin onduidelijkheid bestaat over de vraag welke interpretatie juist is.

(…)”

Hoewel dit een arrest van de belastingkamer is en als zodanig niet direct ‘over te hevelen is’ naar het douanerecht, is hierbij wel aansluiting te zoeken. Bij het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2017, nr. 15/03929, ECLI:NL:HR:2017:2542, is het pleitbaar standpunt namelijk door de strafkamer ‘omarmt’ in het fiscale strafrecht. Dat geeft ruimte om ook dergelijke standpunten in de douanestrafzaken te introduceren, nu het fiscale strafrecht gelijkenissen vertoont met het douanestrafrecht.

Toepasbaar op douanestrafrecht

De omschrijving van artikel 10:5 lid 1 letter a en lid 3 ADW lijken in zekere zin op de omschrijving in artikel 69 lid 2 AWR. Immers, het betreft in beide gevallen een verplichte aangifte.

Artikel 10:5 lid 1 letter a ADW luidt:

Degene die: een ingevolge de douanewetgeving vereiste aangifte onjuist of onvolledig doet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 10:5 lid 3 ADW luidt:

Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in het eerste lid, onderdeel a of b, onder 3°, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten.

Artikel 69 lid 2 AWR luidt:

Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het feit begaat, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting, met dien verstande dat voor zover de onjuistheid in of onvolledigheid van de aangifte betrekking heeft op belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 de geldboete ten hoogste driemaal het bedrag van de te weinig geheven belasting bedraagt.

Voor alle artikelen geldt: in geval van onjuiste aangifte kan strafvervolging worden ingesteld. Daarmee is de toepasbaarheid van het innemen van een pleitbaar standpunt in het douanestrafrecht gegeven, nu de essentiële kenmerken van de artikelen overeenkomen: een wettelijke verplichte aangifte, die onjuist wordt gedaan, maakt strafvervolging mogelijk.

Een pleitbaar standpunt is daarmee ‘in te nemen’, maar welke strafrechtelijke gevolgen dient honorering van dat standpunt dan te hebben? Daarbij moeten artikel 10:5 lid 3 ADW en artikel 69 lid 2 AWR enerzijds en artikel 10:5 lid 1 letter a ADW anderzijds worden onderscheiden. Laatstgenoemd artikel heeft niet het bestanddeel ‘opzet’ in zich, de eerstgenoemde artikelen hebben dat bestanddeel ‘opzet’ wel.

Gevolg pleitbaar standpunt in douanezaken

Hoofdregel is – gezien voornoemd arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:6382) – de volgende:

“(…)

3.4.7. Met betrekking tot een mogelijke strafvervolging geldt het volgende. Indien een onjuiste of onvolledige belastingaangifte wordt gedaan, maar de betrokkene ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze aangifte juist en volledig was, bijvoorbeeld omdat deze gebaseerd was op een pleitbaar standpunt als hiervoor in 3.4.5 bedoeld, kan niet worden gezegd dat hij opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan die ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, een en ander in de zin van artikel 69, lid 2, AWR. Daartoe is immers vereist dat de betrokkene opzettelijk heeft gehandeld, dus minst genomen met voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ten onrechte geen onderscheidenlijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. Dat laatste doet zich niet voor indien, al dan niet achteraf bezien, de door de betrokkene aanvaarde kans dat de aangifte onjuist of onvolledig zou blijken te zijn, niet aanmerkelijk was.

(…)”

Het “pleitbaar standpunt” tast dus – in beginsel – het opzet aan. Op grond van de AWR is alleen het opzettelijk onjuist doen van aangifte strafbaar; art. 69 lid 2 AWR kent geen onopzettelijke (overtredings-)variant. Dat ligt anders in de ADW. Artikel 10:5 lid 3 ADW is de opzetvariant, artikel 10:5 lid 1 letter a ADW de overtredingsvariant waarbij ‘slechts’ de verwijtbaarheid een rol speelt.

Met andere woorden: een beroep doen op een pleitbaar standpunt tast het opzet aan waardoor één van de bestanddelen van de delictsomschrijving niet kan worden vervuld, waardoor een vrijspraak zal moeten volgen.

Pleitbaar standpunt bij overtredingen

Hoe zit dat dan bij de overtredingsvariant? Daar is immers geen opzet vereist, maar slechts verwijtbaarheid. In dit kader is aansluiting gezocht bij de ‘bestuurlijke boeten’. In geval van een pleitbaar standpunt in het kader van een bestuurlijke boete, wordt – indien dit wordt gehonoreerd – afgezien van het opleggen van de boete. Dat volgt eveneens uit voornoemd arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2017.

“(…)

3.4.5 Indien een onjuiste belastingaangifte wordt gedaan, kan ter zake daarvan geen vergrijpboete als bedoeld in de artikelen 67d en 67e AWR worden opgelegd indien aan die aangifte een standpunt ten grondslag ligt dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, in die zin dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte juist was.

(…)”

Een vergrijpboete is dan niet meer mogelijk, maar dat geldt eveneens voor gevallen waarin er alleen sprake is van (grove) schuld. Voor bestuursrechtelijke verzuimboeten (waarvoor opzet of grove schuld geen voorwaarde is) geldt dat een pleitbaar standpunt leidt tot verval van de boete: het pleitbaar standpunt wordt gelijkgesteld met (een beroep op) avas.

Daarmee is een klein bruggetje geslagen naar de situaties van artikel 10:5 lid 1 ADW. Daar is immers enkel verwijtbaarheid vereist. Een beroep op een pleitbaar standpunt – gelezen als een beroep op afwezigheid van alle schuld (AVAS) – en een toewijzing daarvan, leidt dan eveneens tot de situatie dat geen boete (meer) kan worden opgelegd. Niet op basis van een vrijspraak, maar dan zal er sprake zijn van een ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR).

Van belang is wel te vermelden dat het pleitbaar standpunt een objectief gegeven is. Ook al is duidelijk dat de aangifte ‘fout’ was, dan kan later alsnog een beroep doen op pleitbaar standpunt worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld wanneer (relevante) jurisprudentie bekend geworden is. Het gaat er derhalve niet om of ten tijde van het doen van de aangifte de verdachte het pleitbare standpunt voor ogen had. Het gaat er om dat de (be)pleitbaarheid van dat standpunt naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld.

Hoe liep de zaak bij het Gerechtshof Den Haag af?

In de kwestie die bij het Gerechtshof speelde, is het beroep op het pleitbaar standpunt in overweging genomen, maar heeft dat niet geleid tot een toekenning ervan. Wel is duidelijk dat een pleitbaar standpunt ook bij de douanestrafkamer wordt behandeld als een AVAS-verweer. Dat is echter wel vaak het meest verstrekkende verweer en dat maakt ook de slagingskans gering. Er zal – vaak – wel enige verwijtbaarheid zijn. Zo ook in onderhavige kwestie nu het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de douane-expediteur wel beter had kunnen én moeten opletten.

Met andere woorden: voor een beroep op een pleitbaar standpunt is geen plaats indien er wel sprake is van (enige) verwijtbaarheid.

Tot op heden zijn nog geen zaken bekend – in het douanestrafrecht – waarbij een beroep op een pleitbaar standpunt is toegekend, maar wie weet wat er nog komt.

Wenst u meer informatie? Neemt u dan contact op met Lidwina Hoekstra.

 

[1] HR 21 april 2017, nr. 15/05278, ECLI:NL:HR:2017:638

Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaardt Customs Knowledge geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolgen hiervan. Dit artikel is niet bedoeld als een specifiek advies. Zie in dit kader ook de Algemene Voorwaarden van Customs Knowledge BV.