Oorsprong; De basis is het belangrijkste!

Op basis van de oorsprong van goederen is het mogelijk een lager tarief aan invoerrechten te claimen. Ook kan op basis van de oorsprong van goederen worden vastgesteld dat geen antidumpingheffing is verschuldigd of dat goederen niet onder een embargo vallen. Reden genoeg om aandacht te besteden aan dit onderwerp.

Introductie 

Aan de hand van de oorsprong van goederen kan dus worden vastgesteld of een verlaagd tarief (vaak verlaagd tot 0%) of een ‘extra’ heffing (zoals antidumpingheffing) van toepassing is. Om dit duidelijk te krijgen wordt een onderscheid gemaakt tussen de niet-preferentiële en de preferentiële oorsprong.

Dit artikel is als volgt opgebouwd:

In het eerste gedeelte is informatie opgenomen over de preferentiële oorsprong. Het gaat daar onder meer over de begrippen geheel en al verkregen en toereikende bewerkingen. Ook komen de oorsprongsbescheiden aan bod.

Het tweede deel gaat over niet-preferentiële oorsprong. We kijken naar de criteria en waar deze criteria zijn opgenomen. We maken daarbij een onderscheid tussen invoer en uitvoer.

Tenslotte gaan we nog in op het onderdeel oorsprongsfraude. Wie is verantwoordelijk als blijkt dat ten onrechte een bepaalde oorsprong wordt geclaimd (en bijvoorbeeld ten onrechte een preferentie wordt verleend).

Preferentiële oorsprong

De EU heeft met veel landen en landengroepen afspraken gemaakt in de vorm van handelsverdragen. In die afspraken gaat het ook vaak over het vaststellen van een vrijhandelszone. In deze verdragen zijn bepalingen opgenomen over een lager percentage invoerrecht (preferentie). Dergelijke afspraken zijn niet alleen gemaakt tussen de EU en de betreffende landen en gebieden, maar landen en gebieden buiten de EU hebben dergelijke afspraken ook vaak onderling gemaakt. Deze afspraken werken twee kanten op, ofwel ze zijn tweezijdig. Dat betekent dat de preferentie wordt verleend bij invoer in de EU, maar ook bij invoer in het partnerland.

Er bestaan echter ook eenzijdige preferenties. Hiervan is sprake als bij invoer in de EU een preferentie kan worden verleend, maar bij de invoer in het land waar de goederen vandaan komen niet. De grootste groep landen waarvoor een eenzijdige regeling in het leven is geroepen, zijn de APS-landen (Algemeen Preferentieel Systeem), maar ook voor de LGO landen (Landen en Gebieden Overzee) bestaat een dergelijke regeling.

Vaststellen preferentiële oorsprong 

Om gebruik te kunnen maken van een preferentieel recht, moet de oorsprong worden aangetoond. Om de oorsprong te krijgen moeten goederen aan bepaalde criteria voldoen. Die criteria zijn opgenomen in de afspraken die de landen onderling hebben gemaakt (tweezijdige preferenties) of in het DWU (eenzijdige preferenties). Het komt er op neer dat de oorsprong afhankelijk is van het soort goed en het land waar de goederen vandaan komen en waar ze naar toe gaan. Het is niet uitgesloten dat producten die vandaag de oorsprong krijgen in het handelsverkeer met een bepaald land, morgen die oorsprong niet krijgen in het handelsverkeer met een ander land.

Er zijn heel veel handelsverdragen. Teveel om hier op te nomen. De inhoud komt op grote lijnen overeen, maar kan zeker afwijken. Kijken we bijvoorbeeld naar de “nieuwkomers” Japan en het Verenigd Koninkrijk, dan zien we dat de criteria in die verdragen regelmatig afwijken van de criteria in de “oudere” verdragen. Het is daarom van groot belang steeds het juiste verdrag te raadplegen.

In de handelsverdragen gelden twee belangrijke uitgangspunten voor het verkrijgen van de preferentiële oorsprong. De oorsprong wordt verkregen indien producten ‘geheel en al verkregen’ zijn of na een ‘toereikende bewerking’.

Geheel en al verkregen 

Producten die geheel en al verkregen zijn in een bepaald land, krijgen de preferentiële oorsprong van dat land. Geheel en al verkregen ziet vooral op de producten die worden verkregen uit de veeteelt, landbouw, mijnbouw, visserij en dergelijke. Niet alleen indien de producten rechtstreeks zijn verkregen, ook indien ze van dergelijke – rechtstreeks verkregen producten – zijn gemaakt. Een actueel voorbeeld is bijvoorbeeld gas dat wordt gewonnen in Groningen. Dat gas heeft de preferentiële oorsprong EU.

Niet alles (eigenlijk helemaal niet zo veel) wordt gemaakt van producten die geheel en al verkregen zijn. Vaak worden ook bestanddelen gebruikt uit andere landen. Het eindproduct wordt dan niet beschouwd als een product dat geheel en al verkregen is. Het product kan dan toch de preferentiële oorsprong verkrijgen als het product toereikend is be- of verwerkt. 

Toereikende be- of verwerking

Of een product toereikend is be- of verwerkt is afhankelijk van de aard van het product en – wederom – van het land waar het product gemaakt is en waar het product naar toe gaat. Ook hier geldt dat de criteria per land of gebied van bestemming kunnen verschillen.

In de handelsverdragen zijn overzichten opgenomen waarin de criteria zijn opgenomen. Dat is meestal in bijlage II van dat verdrag. In die bijlage wordt veelal op basis van de GS-post vastgesteld welke be- of verwerking een product moet ondergaan om de preferentiële oorsprong te krijgen.

In de bijlage is ook vastgelegd welke bewerkingen niet toereikend zijn omdat ze per definitie onvoldoende zijn. We noemen dergelijke be- of verwerkingen ‘ontoereikende bewerkingen’. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het samenstellen van zendingen, het verpakken van goederen en gewone behandelingen zoals wassen, verven en snijden, maar ook aan het eenvoudig mengen. Vraag die hierbij gesteld kan worden is natuurlijk wat wordt verstaan onder eenvoudig mengen.

Oorsprongsbescheiden

Indien een product de preferentiële oorsprong krijgt, kan in het land van bestemming een preferentieel tarief worden geclaimd. De oorsprong moet dan wel worden aangetoond. Dat aantonen kan op verschillende manieren. De meest voorkomende “bewijsmiddelen” zijn hierna opgenomen:

  • EUR1 certificaat
  • EUR-MED certificaat
  • EUR-MED oorsprongsverklaring
  • Factuurverklaringen
  • Form A (in het kader van APS)
  • Attesten van oorsprong

Let op, er is geen keuzevrijheid. In de oorsprongsbepalingen is vastgelegd welk bewijs van oorsprong dient als geldig oorsprongsbescheid. Alleen die bewijzen kunnen worden gebruikt. Ook daarom weer het advies om de van toepassing zijnde overeenkomst erbij te pakken en vast te stellen welk bescheid kan worden gebruikt.

Voor de volledigheid. Hiervoor hebben we laten zien wanneer producten de preferentiële oorsprong krijgen. Dat kan worden vastgesteld bij de uitvoer uit de EU als een preferentieel tarief kan worden geclaimd bij invoer in het land van bestemming. Dat kan – ingeval van invoer van de goederen in de EU – ook worden vastgesteld in het land of het gebied waar de producten worden aangekocht met bestemming EU. In de EU wordt dan een aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer. Het toetsen aan de criteria en de afgifte van de bewijsmiddelen gebeurt dan veelal buiten het zicht van de importeur hier in de EU. Blijkt achteraf dat de oorsprong niet is verkregen en de oorsprongsbewijzen ten onrechte zijn afgegeven, dan is de importeur in de EU degene die verantwoordelijk en aansprakelijk voor de douaneschuldis. Deze importeur zal uiteindelijk de hogere rekening moeten gaan betalen, ook al is duidelijk dat deze geen invloed heeft gehad op de afgifte van de bewijsstukken.

Niet-preferentiële oorsprong 

Zoals vermeld, bestaat naast de preferentiële oorsprong ook nog de niet-preferentiële oorsprong.

Niet-preferentiële maatregelen zijn door de EU in het leven geroepen vanwege handelspolitieke en marktordenings redenen. Stel dat een antidumpingheffing van toepassing is op aluminium profielen uit China. Op het moment dat deze profielen dan niet meer uit China maar uit (bijvoorbeeld) Oezbekistan komen, wil de Douane zekerheid hebben of de oorsprong inderdaad Oezbekistan is en toch niet China. Hiervoor wordt de niet-preferentiële oorsprong gebruikt.

Daarnaast wordt deze vorm van oorsprong ook gebruikt indien er sprake is van in- en uitvoerverboden. Denk aan een boycot op goederen die de EU oplegt voor specifieke goederen uit een bepaald land of gebied worden ingesteld. Aan de hand van de niet-preferentiële oorsprong kan worden aangetoond dat de goederen uit een ander land of gebied komen dan het land of gebied waarvoor de boycot van toepassing is.

Ten slotte – los van handelspolitieke redenen – komt het ook vaak voor dat afnemers willen weten waar producten vandaan komen. Eigenlijk willen ze zekerheid dat producten niet uit een bepaald land of gebied komen. In die gevallen kan aan de hand van de niet-preferentiële oorsprong worden vastgesteld waar de oorsprong van de producten ligt.

Let op, dit heeft dus geen invloed op de hoogte van het te betalen percentage invoerrecht.

Vaststellen niet-preferentiële oorsprong

De regels voor het vaststellen van de niet-preferentiële oorsprong vinden we niet in handelsverdragen. We moeten daarvoor naar het Douanewetboek van de Unie (“DWU”). Daarnaast moeten we ook gebruik maken van de “EUROCHAMBRES Guidelines on rules of non-preferential origin – export of goods from the EU”.

De DWU regels worden gebruikt bij invoer, de EUROCHAMBRES Guidelines zijn van toepassing bij de uitvoer.

Net als bij de preferentiële oorsprong zie we ook hier dat de oorsprong wordt vastgesteld door het toetsen aan verschillende criteria. Die zijn dan opgenomen in het DWU of in de EUROCHAMBRES Guidelines. Ook hier wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘geheel en al verkregen’ en ‘toereikend bewerkt’.

Wat het criterium geheel en al verkregen betreft, dit wijkt niet echt af van de regels bij de preferentiële oorsprong. Het verschil zit met name in de toereikende bewerking. Hierna wordt kort ingegaan op de invoer en de uitvoer van producten in en uit de EU waarbij sprake is van een toereikende bewerking, hier een ingrijpende bewerking genoemd.

Invoer en ingrijpende be- of verwerking

Uitgangspunt voor de bepaling van de niet-preferentiële oorsprong is altijd de basisbepaling van artikel 60 lid 2 DWU. Hier is bepaald dat producten een ingrijpende be- of verwerking hebben ondergaan indien: “in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt”.

Deze bepaling is van toepassing tenzij uit de artikelen 32, 33 en bijlage 22-01 van de Gedelegeerde Verordening DWU blijkt dat voor bepaalde producten aanvullende voorwaarden zijn gesteld. Dan zijn die aanvullende voorwaarden van toepassing.

Let wel, het gaat hier over het vaststellen van de niet-preferentiële oorsprong van producten die worden ingevoerd in de EU. Het is de exporteur in het land van productie die moet toetsen of aan deze criteria wordt voldaan. Overleg tussen de exporteur (producent) en de importeur (koper) kan hierbij van groot belang zijn.

Uitvoer

Hoe anders gaat dit – het vaststellen van de niet-preferentiële oorsprong – aan de uitvoerkant. Daarvoor geldt de bepaling van artikel 61 lid 3 DWU. Op basis van deze bepaling hebben de Kamers van Koophandel in de EU de criteria vastgesteld voor het vaststellen van de oorsprong. Deze criteria zijn vastgelegd in de “EUROCHAMBRES guidelines on rules of non-preferential origin – export of goods from the EU”.

Aan de hand van deze regels moet worden vastgesteld of de goederen de niet-preferentiële oorsprong verkrijgen. Hoewel natuurlijk steeds de criteria moeten worden bestudeerd, komt het er in de praktijk op neer dat producten de niet-preferentiële oorsprong EU hebben indien ze in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking hebben ondergaan, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt. Dit lijkt natuurlijk veel op de hiervoor genoemde bepaling van artikel 60 lid 2 DWU.

Voor ‘maakartikelen’ zal dit meestal niet tot problemen leiden. In die gevallen wordt immers iets gemaakt en daardoor wordt normaliter aan het criterium voldaan. Voor koopartikelen kan dit natuurlijk anders uitpakken. Daarvoor zal aan de hand van een bewijsstuk van de leverancier (leveranciersverklaring) een en ander moeten worden aangetoond.

Oorsprongsbescheiden

Zonder volledig te willen zijn noemen we hier het meest voorkomende oorsprongsbescheid om de niet-preferentiële oorsprong aan te tonen. Dat is namelijk het certificaat van oorsprong, ook wel afgekort als CvO. In Nederland kan een producent of exporteur een CvO aanvragen bij de Kamer van Koophandel. Bij invoer zal er een door de bevoegde autoriteiten van het land van export afgegeven CvO worden overgelegd.

Oorsprongsfraude 

Het vaststellen van de juiste oorsprong is een complexe aangelegenheid. Omdat er vaak financiële gevolgen kleven aan het wel of niet overleggen van een juist en terecht afgegeven oorsprongsbewijs, wordt er ook fraude mee geplaagd.

Om oorsprongsfraude op te sporen wordt het Europees Bureau voor fraudebestrijding ingezet (“OLAF”). De nationale douaneautoriteiten kunnen de resultaten van de onderzoeken van OLAF gebruiken om vast te stellen dat er inderdaad gefraudeerd is. Ziet de fraude op het ten onrechte claimen van een preferentieel tarief, dan zal uiteindelijk het normale tarief worden berekend en wordt dit nagevorderd. De importeur wordt hierbij altijd aangemerkt als de schuldenaar.

Voor de importeurs geldt dan ook dat ze oplettend moeten zijn. Zeker nu er steeds meer factuurverklaringen en attesten van oorsprong als bewijs van oorsprong worden gebruikt. De importeur kan daardoor al helemaal niet meer vertrouwen op een door de bevoegde autoriteiten afgegeven certificaat.

Om zo min mogelijk risico te lopen is het van belang dat de importeur zijn leveranciers kent. Het onderhouden van contacten met de leverancier kan hierbij helpen. Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan het bezoeken van de producent op de productielocatie. Uitsluiten van het risico is en blijft moeilijk. Wel is het mogelijk goed voorbereid te zijn.

Conclusie en meer informatie

Heeft u vragen of opmerkingen over dit onderwerp? Customs Knowledge is graag bereid met u mee te denken over de mogelijkheden. Neemt u dan gerust contact op met Bram van Breukelen of Dianne Beurskens – Weijers.

Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaardt Customs Knowledge geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolgen hiervan. Dit artikel is niet bedoeld als een specifiek advies. Zie in dit kader ook de Algemene Voorwaarden van Customs Knowledge BV.