Geen gevolg aan schending van het verdedigingsbeginsel

In deze bijdrage wordt ingegaan op de ontwikkeling van het verdedigingsbeginsel binnen het douanerecht.

Een voornemen tot het uitreiken van een uitnodiging van betaling is in uw postbus gevallen en u krijgt tot morgenochtend 11.00 uur om te reageren op dit voornemen. U hebt – als u geluk hebt – één dag om te reageren op het voornemen. Is uw recht op verdediging dan geschonden? Ja. En het gevolg van de schending van uw recht? Bent u in uw belangen geschaad? In deze bijdrage wordt ingegaan op de ontwikkeling van het verdedigingsbeginsel binnen het douanerecht.

Een korte terugblik

Sinds 2008 heeft het recht op verdediging een belangrijke rol gespeeld in het formele douanerecht. Het recht op verdediging kreeg extra aandacht na het arrest van het Hof van Justitie van 18 december 2008 in de Sopropé-zaak. Het Hof van Justitie oordeelde in dit arrest dat de handelwijze van de Douane, waarbij een UTB werd opgelegd zonder dat de Douane eerst het voornemen tot het uitreiken van een UTB mededeelde, niet strookte met het recht op verdediging.

In vele zaken is een verwijzing gedaan naar het Sopropé-arrest.  Onder meer in een uitspraak van 27 september 2012 van het Gerechtshof Amsterdam. Belanghebbende in deze zaak had geen voornemen ontvangen van de Douane. De Douane had in een controlerapport wel opgenomen dat zij voornemens was om een uitnodiging tot betaling te sturen, echter was de definitieve versie van het controlerapport pas vijf dagen voor de ontvangst van de UTB naar de belanghebbende verstuurd. De belanghebbende betoogde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar standpunt kenbaar te maken.

Daar kwam nog eens bij dat de opdrachtgever van belanghebbende kort na het uitreiken van de UTB failliet was verklaard. Hierdoor werd het voor belanghebbende onmogelijk om nog feitelijke informatie over de samenstelling van de onderhavige producten te verkrijgen. Belanghebbende had dan ook na het opleggen van de UTB het recht op verdediging niet kunnen uitoefenen. Belanghebbende werd in het gelijk gesteld.

Arrest Hof van Justitie Kamino – Datema

Kamino en Datema, beide douane-expediteur, hebben in 2002 en 2003 aangiften ingediend voor het in het vrije verkeer brengen van tuinpaviljoens / partytenten en zijwanden. De Douane was – na een controle – van mening dat de indeling van de goederen onjuist was. De inspecteur heeft dan ook een UTB opgelegd voor de meer verschuldigde douanerechten, zonder vooraf te worden gehoord.

De beide douane-expediteurs zijn in bezwaar gegaan tegen de UTB, hebben vervolgens – na afwijzing van het bezwaar – beroep ingediend en na ongegrondverklaring van het beroep, zijn zij in hoger beroep gegaan. Ook het hoger beroep werd afgewezen, waarna Kamino en Datema cassatieberoep hebben ingesteld.

Het Gerechtshof Amsterdam had geoordeeld dat het recht op verdediging was geschonden, maar dat hier verder geen consequentie aan werd verbonden. De Hoge Raad stelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, onder meer over wat het gevolg moet zijn van de schending van het recht op verdediging.

Op 3 juli 2014 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak Kamino Datema. Daarin oordeelde het Hof van Justitie dat het beginsel van eerbiediging van de rechte van de verdediging is geschonden, wanneer de belanghebbende niet vooraf is gehoord door de administratie (in deze de Douane), ook al kan de belanghebbende haar standpunt kenbaar maken tijdens een latere administratieve bezwaarfase.

De gevolgen van de schending van het recht op verdediging en het recht te worden gehoord voordat een nadelige individuele maatregel wordt genomen, worden bepaald door het nationale recht, mits er sprake is van een gelijk oordeel in een gelijkwaardige situatie en de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

Daarbij vermeld het Hof van Justitie dat de nationale rechter bij de beoordeling van de gevolgen rekening ermee houden dat een schending pas tot nietigverklaring van het besluit leidt, wanneer deze procedure zonder de schending van het recht een andere afloop zou kunnen hebben gehad.

Oftewel: het is aan de nationale rechters om te bepalen wat de gevolgen zijn van het schenden van het recht op verdediging.

En nu?

De Kamino Datema zaak is terugverwezen naar de Hoge Raad. De Hoge Raad zal op termijn een uitspraak doen in de zaak, waarna – hopelijk – iets meer duidelijkheid zal bestaan over wat de gevolgen zijn van de schending van het verdedigingsbeginsel.

In ieder geval de Douanekamer op 8 januari 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:627) een uitspraak gedaan over het opleggen van een nieuwe UTB na vernietiging van de eerste UTB. De eerste UTB was vernietigd – door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam in een eerder zaak – doordat het recht op verdediging was geschonden. De Douane had na deze vernietiging een nieuwe UTB opgelegd, weliswaar binnen de navorderingstermijn, die werd geschorst doordat de bezwaar-, beroep- en hoger beroepsprocedure waren gestart. Belanghebbende is tegen deze nieuwe UTB in bezwaar, in beroep en in hoger beroep gegaan.

Wanneer de UTB alsnog na schending van het recht op verdediging alsnog opnieuw kan worden opgelegd, is er geen enkel gevolg gegeven aan de schending van het recht op verdediging. Zodra de Douane een dergelijke procedurele fout maakt en de navorderingstermijn nog niet is verlopen, legt de Douane gewoon opnieuw een UTB op.

Meer informatie

Customs Knowledge adviseert u graag en professioneel om succesvol te procederen. Voor vragen of opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Bart Boersma (bart.boersma@customsknowledge.nl) of Samantha Speelman (samantha.zwart@customsknowledge.nl).  

Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaardt Customs Knowledge geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolgen hiervan. Dit artikel is niet bedoeld als een specifiek advies. Zie in dit kader ook de Algemene Voorwaarden van Customs Knowledge BV.